zondag 2 december 2012


Gisteren met Ward en Nana terug naar het Bangkok Hospital in Chanthaburi  geweest.  Het was nu weeral 14 dagen geleden en de orthopedisch specialist, de fysiotherapiste en ikzelf wilden eens weten hoe effectief mijn eigen oefenprogramma was uitgepakt. Zelf voelde ik er mij niet al te gerust bij. Ik sta nog elke dag op met pijn en ga er ook mee slapen. Bovendien was er weinig vooruitgang te bespeuren in de bewegingscapaciteit van de gekwetste arm.

Zowel de dokter als de fysiotherapiste vonden mijn vorderingen absoluut onvoldoende. Ik ervaarde het niet als een pretentie van hen dat ik, zonder hun professionele begeleiding, schier onmogelijk mijn probleem zelf kan oplossen. Na een bijzonder intensieve en twee uren durende sessie, waarbij de minzame kinisiste- met- de- bijzonder-mooie- ogen, met compassie doch doorzetting aan mijn arm had liggen sleuren en trekken tot de tranen in de mijne stonden, werd er met Ward en Nana stiekem afgesproken de regelmaat van deze afspraken drastisch op te drijven. Ik wil me daar bij neerleggen want besef dat Ward gelijk heeft wanneer hij beweert dat zulks onontbeerlijk is voor een zo goed mogelijk herstel. Bijgevolg zal ik me in het hospitaal inderdaad, tussen vandaag en zaterdag binnen 14 dagen, nog 6 maal op de marteltafel moeten neerleggen. Ach ja, marteltafel bij wijze van spreken dan. Ik betreur het dat ik het koppel daardoor verplicht hun levenswijze aan mijn behoeften te moeten aanpassen. Nana dient daarvoor Ward ‘s morgens naar school te brengen en mij daarna zo’n 25km ver naar Chanthaburi City te voeren. “Dat moet dan maar” is het antwoord van mijn zoon. Mooi toch?

Vandaag is een locale masseuse mij aan huis een volledige lichaamsbehandeling komen geven.Dat mag je niet dubbelzinnig opvatten, het ging over het losmaken van de spieren. De een en een half uur durende sessie, met warme kruidencompressen, was met momenten ook weer bijzonder pijnlijk maar gaf naderhand een relaxerend gevoel. Volgens de kinesiste in het hospitaal zijn mijn spieren te zwak en gespannen. Dat was mij reeds langer bekend. Reeds van in mijn kinderjaren lijd ik aan een vorm van spierinsufficientie. Ik bewoog lichamelijk minder dan mijn leeftijdgenootjes, leefde meer in mijn hoofd. Tekenen, schilderen, schrijven, muziek spelen...dat alles doe je zittend. Een sport beoefenen is ook nooit mijn ding geweest. Enkele kapotte brillen, een spierscheur opgelopen tijdens de les lichamelijke opvoeding, een gebroken teen bij het voetballen, een schouderbreuk tijdens een schooluitstap, een scheurtje in de achillespees na een sponsorlooptocht...allemaal niet van die aard dat het uitnodigde tot meer actieve lichaamsbeweging. Voor de rest heeft dit gegeven mij in mijn leven weinig dwars gezeten. Een fysieke adonis ben ik er nooit door geworden maar waar zou ik om gemaald hebben? 

Nu speelt dit gegeven me echter wel parten. Door mijn ongeval en de daarop volgende operatie, voelt het alsof ik mijn arm volledig terug moet leren gebruiken. Mijn zwakke spieren schijnen de oorzaak van de pijn te zijn. En al behoeven we niet allen een topatleet te worden, een zeker evenwicht tussen lichaam en geest is onontbeerlijk. Prompt heb ik dus een aantal nieuwe massagebehandelingen, alternerend met de fysiotherapie, afgesproken. Als het dan toch moet, kies ik meteen voor de hele rimram. De korte pijn. De meer stoere aanblik die ik er mogelijk kan aan overhouden, tezamen met mijn littekens, neem ik er voor lief bij.

Maar even terug gekomen bij de lieflijke kinesiste. Wat een vrouw! En dan heb ik het zeker niet enkel over haar aantrekkelijke verschijning. Daar ik ditmaal blijkbaar de enige patient was, besteedde ze de volle tijd van de behandeling aan mij. Naast enkele informele gesprekjes, waarbij ik ook haar stemintonatie en Engels accent heel aangenaam vond (ik heb steeds een grote waarde gehecht aan een warm-zacht stemgeluid want dat brengt de innerlijke gesteldheid naar buiten), was er ook stevig fysiek contact. Niet sensueel, daarvoor deden haar handelingen teveel pijn, maar effectief en doortastend helend. Met momenten trok ze mijn arm over haar bil, of ging ze er met haar knie bovenop. Ik kon haar medeleven met mijn pijn voelen maar compassie, in de weke betekenis van het woord, zou me daarbij niet geholpen hebben. Dus ging ze steeds net iets verder. Een blik in haar ogen, van dichtbij, gaf me telkens nieuwe moed. Immer bleef ze goedgemutst. Pretoogjes en flapoortjes, -die af en toe kwamen piepen doorheen de dikke, zwarte haardos-, deden me vermoeden dat ze niet zou misstaan in de rol van een elfje in de trilogie van Tolkin. Maar dan als eentje die geen afgunst kent. Natuurlijk ben ik opnieuw aan het idealiseren. Wat ik al teveel gedaan heb in mijn leven. Eens de romanticus de geringste onvolmaaktheid begint waar te nemen, valt de hele puzzel die zo mooi als geheel overkwam als door de wind weggeblazen uiteen. 

Waar ik echter heen wil, is het boeddhistische ideaal van Quan-Yin. In Vietnam heet deze 'godess of mercy' Quan-Am. In Tibet en Nepal spreekt men over Tara. In Japan over Kannon. Toen ik maandenlang in Hue, in midden-Vietnam, verbleef, ging ik graag en meermaals naar de berg buiten de stad waar de Vietnamezen Quan-Am hun respect betonen. Maar wanneer ik ze zag bidden, naar bemiddeling vragen voor hun familiale problemen, kwam de westerse rationalist in mij naar boven. Waarom buigen en bidden tegenover een stenen standbeeld? Daar blijken wij, terecht of onterecht, te nuchter voor. Is het boeddhisme dan wel of niet een religie? 

Het feit dat het boeddhisme in het Westen heden ten dage steeds aan populariteit wint, heeft te maken met onze kritische ingesteldheid. Want de Boeddha spoorde ons aan zelfs zijn woorden niet zomaar aan te nemen zonder ze te toetsen aan onze eigen ervaringen. Het is door niet de minste grootheden uit onze cultuur voorspeld geworden dat de komst van het boeddhisme naar het Westen een enorme stap voorwaarts kan betekenen ( lees hierover o.a. enkele scoops van A. Einstein op het internet). En dat lijkt me niets overdreven. Het moet ongeveer 40 jaren geleden zijn dat mijn toenmalige godsdienstleraar, de onvolprezen Rob Kustermans, me liet kennismaken met het boekje 'Oosterse renaissance' van Han Fortman. East meet West. Het beste van beiden samengebracht. Maar dat leidt me tevens tot een ietwat afwijkende visie over het boeddhisme. Zo zie ik Quan-Yin, of hoe je ze ook noemen wil, niet als een persoon tot wie ik me richten wil. Ze vertegenwoordigt voor mij de sterke, universele vrouwelijke energie. Het zorgzame, het voedende, het omarmende principe. Dat bemerk ik dikwijls concreet, zowel in Europa als Azie. Vrouwen kunnen onnoemelijk sterk zijn. Omstreeks de 8ste eeuw na Christus bemerkte Padmasambava, de tantristische yogi die het vajrayana naar Tibet bracht, dit ook reeds. Volgens hem stonden vrouwen dichter bij het nirvana omdat ze in staat zijn onvoorwaardelijke liefde voor hun kind op te brengen. Vrouwen moeten ook meer fysiek lijden ondergaan dan mannen. Dat begrijp ik. Tot viermaal toe heb ik mijn vrouw thuis het leven zien schenken aan mijn kinderen. Dat kan ik ze, als man, nooit nadoen. Vrouwen hebben minder aan rationeel getetter, ze zijn meer praktisch ingesteld. Er moet brood op de tafel en de luier dient verschoond. Mooi zo, want al de rest is secundair. Binnen het zen-boeddhisme geldt enkel het volgehouden, dagelijkse werken. Slechts zo kunnen we met de dharma contact maken.

Voor mij verscheen de echte Quan-Yin onder de vorm van de zeer tastbare fysiotherapeute. Daar buig ik voor. Onder de vorm van de vrouwelijke zorgzaamheid verschijnt Quan-Yin me elke dag. De rustige, stille masseuse die zwaar labeur moest leveren voor mijn welzijn. Nana die voor me kookt, Lieve die voor mijn jongste zonen blijft zorgen... Ik buig mezelf voor elke goede vrouw, niet voor een stenen standbeeld. Doet een overtuigd boeddhist sowieso. We buigen ons enkel voor een boeddhabeeld om onze trots te overwinnen. We kennen geen bijgeloof.




 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten